Slavenhuisjes op Bonaire | De turbulente geschiedenis van Bonaire
LEES MEER
Wanneer je aan Bonaire denkt, komen er ongetwijfeld beelden van idyllische witte stranden en azuurblauwe wateren in je op. Het eiland staat bekend om de prachtige onderwaterwereld, perfect voor mensen die van snorkelen of duiken houden. Maar achter al deze natuurschoon schuilt ook een turbulent verleden.
Slavernijverleden op Bonaire
Hoewel Bonaire zelf geen waardevolle mineralen bevatte, ontdekten de Nederlanders in 1634 de waarde van het eiland vanwege de zoutpannen. Dit bleek een lucratieve onderneming te zijn, maar wel met een duister randje.
De Nederlanders brachten slaven uit West-Afrika naar het eiland om het zware werk op de zoutvlaktes te verrichten. Deze zoutvlaktes waren van cruciaal belang voor de West-Indische Compagnie (WIC), omdat zout essentieel was voor het conserveren van voedsel tijdens de lange reizen over zee. Naast zout werden ook andere producten geëxporteerd, zoals maïs, dividivi-hout en vlees van het vee dat door de Spanjaarden naar de Caribische eilanden werd gebracht.
Duizenden slaven werkten onder barre omstandigheden op de zoutvlaktes, en hun geschiedenis is nog altijd aanwezig in de overblijfselen van de slavenhuisjes langs de kustlijn.
Het hoogtepunt van de WIC zag de buurman van Bonaire, Curaçao, uitgroeien tot het grootste slavenbolwerk in de zeventiende eeuw. Tienduizenden Afrikaanse en Caribische slaven werden verscheept naar naburige eilanden en Zuid-Amerikaanse plantages, waar ze werden verkocht aan plantage-eigenaren.
Met de val van de West-Indische Compagnie in 1791 vielen de slaven onder de Nederlandse koning, zij het onder een andere noemer: ‘regeringsslaven’. Ze genoten niet van volledige vrijheid, maar kregen wel de mogelijkheid om hun eigen gewassen te verbouwen en te verkopen. Pas in 1863 werd de slavernij in de Cariben definitief afgeschaft, maar de erfenis van dit duistere verleden blijft nog steeds voelbaar op het eiland.
Werken op de zoutvlaktes van Bonaire
Het werk in de zoutpannen was buitengewoon zwaar. Tijdens het hoogseizoen van de zoutoogst zette de West-Indische Compagnie zo’n 500 slaven in voor het winnen van het zogenoemde ‘witte goud’. Slaven werden ingezet om het zout uit de zoutpannen te hakken, terwijl ze worstelden met de genadeloze hitte van de tropenzon.
De constante reflectie van het zonlicht op de zoutkristallen veroorzaakte vaak blindheid. Bovendien werden hun handen en voeten blootgesteld aan de bijtende zoutbasins gedurende de hele dag.
Alsof het werk in de zoutpannen nog niet zwaar genoeg was, moesten de slaven ook nog eens een 7 uur durende tocht maken naar hun thuisbasis in het dorpje Rincon, gelegen in het midden van Bonaire. Om deze reden heeft de WIC in 1850 de slavenhuisjes gebouwd, waardoor een deel van de slaven niet dagelijks deze lange afstand hoefde af te leggen.
Met 6 personen in een hutje
Het verblijf in deze slavenhutjes was verre van comfortabel. De kleine hutjes waren oorspronkelijk gemaakt voor twee personen, maar het kwam regelmatig voor dat er wel 6 slaven in één huisje verbleven.
De hutjes zijn nog geen anderhalve meter hoog waardoor je met geen mogelijkheid rechtop kon staan. Ook hebben de hutjes geen ramen of deuren en aan hygiene was vaak een gebrek.
Witte Pan, Oranje Pan & Obelisken
In het zuiden van Bonaire verdeelde de West-Indische Compagnie (WIC) de zoutpannen in vier zones, elk vernoemd naar de kleuren van de Nederlandse vlag en het koningshuis: de rode pan, de witte pan (Kabayé, nabij Pink Beach), de blauwe pan (Saliña Abou, bij de zoutpier) en de oranje pan.
De Hollanders bouwden in 1837 obelisken, die de kleur kregen van de zoutpan waarbij ze werden geplaatst: rood, wit, blauw en oranje. Deze obelisken waren bedoeld om schepen in de buurt de juiste richting te geven. Zo konden ze makkelijk zien waar ze moesten aanmeren.
Op Bonaire vind je nog slavenhuisjes terug bij de Witte Pan en de Oranje Pan. De huisjes zijn door de jaren heen gerestoreerd en zijn inmiddels ook een beschermd monument op Bonaire.